Deze basistips voor het goed ventileren van een publieke ruimte zijn op verzoek van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport door TNO opgesteld.

Mechanische ventilatie

Een ventilatiesysteem moet worden afgesteld om goed te werken. Met een technisch woord heet dat “inregelen”. Inregelen van het systeem moet in de volgende situaties gebeuren:

-bij ingebruikname van het gebouw of de installatie;
-bij verandering van het gebruik van de ruimte, bijvoorbeeld bij een (interne) verbouwing;
-als er twijfels zijn over de hoeveelheid frisse lucht die wordt toegevoerd of afgevoerd.

Toevoer ventielen/roosters worden soms afgeplakt of versteld vanwege tocht. Doe dit niet, zeker niet op eigen houtje. Het kan het systeem ontregelen, waardoor de luchtkwaliteit niet langer is gegarandeerd. Schakel een deskundig installateur of een gespecialiseerd bedrijf in om het systeem in te regelen. Een deskundig installateur of gespecialiseerd bedrijf kan via een brancheorganisatie zoals Techniek NL, Binnenklimaat Nederland of TVVL worden benaderd.

Bedient een ventilatiesysteem meerdere ruimten? Dan moet het worden ingeregeld zodat alle aangesloten ruimten voldoende worden geventileerd als deze tegelijk worden gebruikt.

We onderscheiden vier soorten ventilatiesystemen.


Systeem A)     Natuurlijke ventilatie

 

Systeem B)     Mechanische toevoer en natuurlijke afvoer

 

Systeem C)     Mechanische afvoer en natuurlijke toevoer

 

Systeem D)     Mechanische toevoer en afvoer

 

Natuurlijke toevoer en afvoer, systeem A, zijn beschreven bij basistip 1 en 2. Bij dit systeem zijn geen toevoer- of afvoerventilatoren aanwezig. De toevoer van frisse lucht en afvoer van lucht vindt volledig plaats door openingen of kanalen.

Hier geven we achtergrondinformatie over de mechanische ventilatiesystemen B, C en D.

 

Systeem B: Mechanische toevoer en natuurlijke afvoer

Bij dit systeem wordt frisse buitenlucht toegevoerd door een ventilator. Bij de meeste uitvoeringen van dit systeem kan de toevoerventilator in verschillende standen worden geschakeld. Er zijn in de praktijk verschillende oplossingen voor de bediening. In veel gevallen kan de toevoerventilator op een centraal punt in verschillende standen worden geschakeld. Als per ruimte een toevoerventilator aanwezig is kan de toevoerventilator ook in de ruimte zelf worden geschakeld of automatisch met een CO2-meter worden aangestuurd. De plaatsing van de CO2-meter is erg belangrijk. Daar kan makkelijk iets mee mis gaan. Zeker als een systeem twee of meer ruimten moet ventileren. Een systeem met automatische regeling werkt veruit het best als in elke ruimte apart wordt gemeten.

De lucht die door de ventilator wordt toegevoerd, wordt in de ruimte gebracht via een rooster (lijn/wervel) of ventiel. In sportcentra wordt ook wel een luchtzak toegepast. De afvoer gaat via natuurlijke ventilatie, door gevelroosters en/of klepramen of kanalen die rechtstreeks naar buiten gaan.

Om systeem B goed te laten werken is juist gebruik van gevelroosters, klepramen en andere ramen belangrijk. Als de gevelroosters en/of klepramen niet ver genoeg open staan, wordt er te weinig lucht afgevoerd. Zet de gevelroosters en klepramen dan ook open.

Ook met toevoerroosters kan het een en ander misgaan. Ze worden bijvoorbeeld weleens afgeplakt, omdat mensen het vervelend vinden dat er tocht doorheen komt. Maar dat afplakken van toevoerroosters is geen goed idee. Als je één rooster afplakt, komt er door andere roosters méér lucht naar binnen. Hierdoor kun je in meerdere ruimtes problemen met de ventilatie krijgen. Ook overstroom voorzieningen moeten voldoende lucht doorvoeren om lucht van de ene ruimte naar de andere ruimte te kunnen verplaatsen.

Zijn er problemen met een mechanisch ventilatiesysteem, dan kunt u het beste een deskundig installateur of een gespecialiseerd bedrijf in schakelen. Zij kunnen het systeem opnieuw voor u inregelen om de klachten op te lossen of te verminderen.

 

Systeem C: Mechanische afvoer en natuurlijke toevoer

Bij dit systeem zorgt een ventilator voor de afvoer van de lucht. Dat gebeurt via een plafondrooster, wandrooster, lijnrooster of ventiel in de ruimte. Deze zijn aangesloten op het afvoerkanaal. Via dat afvoerkanaal zorgt een afvoerventilator dat de lucht naar buiten wordt gezogen. Toevoer van de frisse buitenlucht vindt plaats door toevoeropeningen in de gevel zoals ventilatierooster en/of klepramen. De ventilatieroosters en/of klepramen moeten open zijn om voldoende frisse buitenlucht te kunnen doorlaten. Continu luchten door het open houden van ramen in een ruimte kan zorgen dat andere ruimtes minder frisse lucht binnen krijgen. Dit komt omdat de frisse lucht makkelijker door een openraam naar binnen komt dan door een gevelrooster.

Bij veel uitvoeringen van systeem C kan de afvoerventilator in verschillende standen worden geschakeld. Bij de meeste uitvoeringen gebeurt dit op een centraal punt in het gebouw. Oplossingen met een schakelpunt in elke ruimte komen ook wel voor. Ook bestaan er systemen die de afvoerventilator automatisch regelen. Ze gebruiken een CO2-meter of aanwezigheidsmeter om te bepalen hoe hard de ventilator moet draaien. De plaatsing van de CO2-meter en het ingestelde niveau zijn erg belangrijk. Daar kan makkelijk iets mee mis gaan. Zeker als een systeem twee of meer ruimten moet ventileren. Een systeem met automatische regeling werkt veruit het best als in elke ruimte apart wordt gemeten.

Bij horecagelegenheden met een eigen keuken is de keuken vaak voorzien van een krachtige afzuigkap. Bij een open keuken waarin de afzuigkap aan staat zorgt deze luchtafvoer voor extra ventilatie. Doordat via de afzuigkap extra lucht wordt afgevoerd, komt er via de openingen zoals gevelroosters, klepramen, en deuren ook extra frisse buitenlucht binnen.

 

Systeem D: Mechanische toe- en afvoer

Bij dit systeem worden de toevoer en afvoer van lucht allebei met ventilatoren geregeld. Bij dit systeem worden geen gevelrooster of klepramen toegepast. Het op een kier zetten van te openen ramen is bij dit systeem niet nodig. De hoeveelheid toegevoerde lucht moet ongeveer even groot zijn als de hoeveelheid afgevoerde lucht. Schakel je de toevoerventilator in een hogere stand, dan moet de afvoerventilator dus mee. Ook dit systeem kan meestal op een centraal punt in verschillende standen worden geschakeld. In sommige uitvoeringen kunnen de ventilatoren ook in de ruimte zelf worden geschakeld. Dit systeem kan net als systeem B en C automatisch worden geregeld, via een CO2-meter of aanwezigheidsmeter. Een goede instelling van de CO2– meter is bij deze systemen van groot belang.

Informatie over het onderhoud van ventilatiesystemen kunt u vinden in de Richtlijn beheer en onderhoud ventilatie

Als een horecagelegenheid een open keuken heeft kan de afzuigkap op een hogere stand worden gezet als extra ventilatie op drukke momenten. Dat zet alleen zoden aan de dijk in kleine gelegenheden. In een grote horecaruimte is het effect erg klein.

Zorg voor makkelijk te begrijpen en juiste uitleg over het gebruik van gevelroosters, klepramen en in de ruimte aanwezige standenschakelaar. Hiervoor kan de ventilatiekaart worden gebruikt worden. Daarop wordt met eenvoudige symbolen aangegeven welk ventilatiesysteem in de ruimte aanwezig is en hoe het moet worden bediend.